Grindgroeve Savelsbos

Savelsbos

Gebiedsnummer
160
GebiedsnaamSavelsbos
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Eijsden-Margraten, Maastricht
Provincie
Limburg
Voortouwnemer
provincie Limburg
Sitecode HR
NL9801040
Totale oppervlakte in hectare
360
Oppervlakte HR in hectare
360

Kenschets

Het Savelsbos is een circa zes kilometer lang complex van hellingbossen, gelegen op de oostelijke Maasoever tussen Cadier en Keer en Eijsden, ten zuidoosten van Maastricht. Het gebied heeft een complexe geologie en kent grote verschillen in microklimaat. Het bos is bovendien al erg oud.

De ondergroei is daarom bijzonder gevarieerd en er komen opvallend veel soorten bosplanten voor, waaronder zeldzaamheden als Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum subsp. nigrum), Gele anemoon (Anemone ranunculoides) en Amandelwolfsmelk (Euphorbia amygdaloides). Laatstgenoemde soort is in ons land alleen hier inheems. De bosfauna is eveneens rijk; bekend is vooral de grote populatie dassen. Binnen het bosgebied liggen enkele kleine graslandenclaves met hun eigen specifieke natuurwaarden. Ook in cultuurhistorisch oogpunt is het gebied van belang, vooral dankzij de prehistorische vuursteenmijnen bij Rijckholt.

Landschap

De smalle strook hellingbossen die samen het Savelsbos vormen, ligt ingeklemd tussen het Plateau van Margraten in het oosten en het terrassenlandschap van de Maasvallei in het westen. Het hoogteverschil tussen hellingvoet en plateaurand bedraagt circa 40 meter. Zowel het plateau als de Maasterrassen zijn vrij vlak en volledig in agrarisch gebruik. Volledig boomloos is de omgeving van het Savels bos echter niet; vooral rondom dorpen als Gronsveld (beneden) en Eckelrade (boven) vinden we uitgestrekte hoogstamboomgaarden.

Tussen plateau en Maasdal is globaal steeds dezelfde zonering van bodemtypen aanwezig. Deze houdt verband met de geologische gelaagdheid. Het plateau zelf is bedekt met een meters dik lösspakket dat aan de rand grotendeels is geërodeerd. Langs de bovenrand van de hellingen vinden wij grindige en grofzandige afzettingen en daaronder meters dikke lagen mergel (Maastrichts Krijt). Aan de hellingvoet ligt een dik pakket colluviale grond. Op lokale schaal is de bodemopbouw van de hellingen gecompliceerder. Op de ondergrond van zand, grind of mergel ligt namelijk veelal een laag lössleem of verspoeld hellingmateriaal. De dikte van deze laag kan sterk variëren. Winning van grind (langs de bovenrand) en mergel (lager op de helling) heeft op veel plaatsen de afgedekte bodemlagen weer aan de oppervlakte gebracht. Zowel het grind als de mergel werd tot in de vorige eeuw voor eigen gebruik gewonnen door boeren uit de omgeving.

Ook het microklimaat vertoont een aanzienlijke variatie: we vinden hier zowel droge, warme, op het zuidwesten geëxponeerde krijthellingen als vochtige, schaduwrijke ravijntjes. Deze 'grubben' met hun uitbundige en, vooral in het vroege voorjaar, bloemrijke begroeiing ogen als volledig ongerepte restanten oerbos. In werkelijkheid danken zij hun bestaan aan de mens. Het zijn oude, door het vele gebruik diep ingesleten verbindingswegen tussen plateau en rivierdal. Wanneer door voortdurende erosie het pad smaller was geworden dan de asbreedte van de boerenkarren, werd de grub verlaten en kwam een aangrenzend droogdal als verbindingsroute in gebruik.

Natuurwaarden

De grote verschillen in bodem en microklimaat komen tot uitdrukking in een grote variatie aan bostypen. Op de armste gronden, langs de bovenrand van het plateau, vinden wij een Wintereiken-Beukenbos (Fago-Quercetum; H9120) met veel Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum). Zoals gebruikelijk in de Zuid-Limburgse hellingbossen is deze zone op veel plaatsen in meer of mindere mate beïnvloed door inspoeling van meststoffen vanuit het aangrenzende cultuurlandschap op het plateau. Dit kan resulteren in een aanzienlijke verbraming. Door de aanleg van bufferzones wordt getracht deze invloed terug te dringen. Alleen in het noorden van het gebied (Riesenberg) is van oudsher enig bos op het plateau aanwezig, een voor Zuid-Limburg vrij uitzonderlijke situatie. Het betreft een hoog opgaand, statig beukenbos, dat botanisch echter veel minder interessant is dan de lager op de helling gelegen zones. Daar vinden wij alle voor ons land onderscheiden typen Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160), variërend van een relatief soortenarm type met veel Witte klaverzuring (Oxalis acetosella), Lelietjevandalen (Convallaria majalis) en Bosanemoon (Anemone nemorosa) op de grens met het Wintereiken-Beukenbos, via de typische subassociatie, met onder andere veel Bosbingelkruid (Mercurialis perennis), Eenbes (Paris quadrifolia), Eenbloemig parelgras (Melica uniflora), Slanke sleutelbloem (Primula elatior) en Muskuskruid (Adoxa moschatellina), naar een vooral door Daslook (Allium ursinum) gedomineerde begroeiing op de dikke pakketten colluvium langs de hellingvoet. Waar veel erosiemateriaal 'onderweg' is, kan dit laatste bostype trouwens ook hoger op de hellingen worden aangetroffen. Binnen deze hoofdzonering komen plaatselijk twee bijzondere bostypen voor. Waar de mergel dicht aan de oppervlakte ligt en een droog en warm microklimaat heerst, vinden wij een sterk afwijkende begroeiing met veel Bosrank (Clematis vitalba), Wilde liguster (Ligustrum vulgare) en Ruig viooltje (Viola hirta). Dit bostype is vooral fraai ontwikkeld in het noordelijk deel van het gebied. Het betreft hier de orchideeënrijke subassociatie van het Eiken-Haagbeukenbos, een benaming die helaas vooral betrekking heeft op de historische situatie toen, dankzij het traditionele 'middenbos'beheer, meer licht doordrong tot op de bosbodem en periodiek enige grondroering plaatsvond. Het sinds de oorlog in veel hellingbossen in zwang geraakte beheer van nietsdoen is ook hier vooral ten koste gegaan van orchideeënsoorten als Purperorchis (Orchis purpurea), Mannetjesorchis (Orchis mascula), Bergnachtorchis (Platanthera montana) en Bleek bosvogeltje (Cephalantera damasonium). Tegenwoordig komt alleen de Grote keverorchis (Neottia ovata) nog massaal in dit bostype voor. Een heel andere bosvegetatie vinden wij in de vochtige en schaduwrijke 'grubben', vooral in het centrale bosgedeelte ter hoogte van Rijckholt. De begroeiing vertoont hier enige gelijkenis met de esdoornrijke Schluchtwälder van Midden-Europa. Naast verschillende zeldzame mossoorten is het voorkomen van Stijve naaldvaren (Polystichum aculeatum) karakteristiek.

In dit rijk geschakeerde boslandschap liggen twee kleine enclaves met korte vegetatie: een kalk graslandje op de Hoogenberg en een oude mergelgroeve achter de voormalige boswachterwoning op de Wijngaardsberg, beide bij Gronsveld. De bovenrand van deze groeve herbergt een fraaie 'rotsvegetatie' met onder andere Ruige scheefkerk (Arabis hirsuta subsp. hirsuta). Het schraalland de Zure dries staat bekend om zijn poppenorchissen (Orchis anthropophora) en herbergt een speciale vorm van Hieracium lachenalii (subsp. argillaceum var. limburgense). Feitelijk gaat het hier om een zelfstandige soort, maar deze wordt in de Nederlandse flora tot het 'complex' Dicht havikskruid (Hieracium vulgatum) gerekend. Het terreintje is echter niet alleen botanisch van belang maar ondersteunt ook de waarde van het gebied voor warmteminnende vlindersoorten, zoals Koninginnenpage (Papilio machaon) en Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria).

Enkele cultuurhistorisch interessante plekken verdienen het speciaal genoemd te worden. Wereldberoemd is de gedeeltelijk gerestaureerde vuursteenmijn uit het Neolithicum. Deze vuursteenmijn heeft vooral een archeologische waarde. De in het bos aanwezige verlaten mergelgrotten, de Grote en Kleine Dolekamer, hebben betekenis voor diverse vleermuis soorten, waaronder de Ingekorven vleermuis en Vale vleermuis. Ten slotte kan vermeld worden dat zich in het Savelsbos ter hoogte van Rijckholt het grootste aaneengesloten lindenhakhout van Nederland bevindt met, waarschijnlijk niet toevallig, tevens een van de grootste populaties Gele anemoon van ons land.

De grote omvang aan oud bos biedt een uitstekende bestaansbasis voor vele vogelsoorten van oude bossen, waaronder de zeldzame Wespendief, Middelste bonte specht en Kortsnavelboomkruiper. Hoge aantallen zijn te vinden van bosvogels als Kleine bonte specht, Fluiter, Vuurgoudhaan, Grauwe vliegenvanger, Boomklever en Appelvink. Ook twee voor het Heuvelland exclusieve muizensoorten, de Hazelmuis en de Eikelmuis, komen of kwamen hier van oudsher voor. Van de Hazelmuis ontbreken recente waarnemingen, maar voor de Eikelmuis is dit een van de twee laatste bosgebieden in ons land waar ze in recente jaren nog is waargenomen.

Literatuur

Bongers 1960; van den Broek & Diemont 1966; Kruijsen 1982; Müskens & Broekhuizen 1983; Bossenbroek et al. 1996; Schoonderwoerd & Nyssen 1998; Verheggen 2006.

Fluiters zijn vogels van oude en relatief open loofbossen met een gesloten kronendek, die nooit in hoge aantallen voorkomen. Ze broeden in heel Hoog Nederland en op plekken in de duinen met oudere bossen. De locaties waar fluiters broeden, blijken over het afgelopen decennium te wisselen. Waar fluiters door veranderingen in het bos op de ene plek verdwijnen, gaan ze vaak op andere plekken broeden in ouder wordend bos. Landelijk gezien is de populatie echter vanaf halverwege de negentiger jaren gekrompen.
De enige inheemse groeiplaats van de Amandelwolfsmelk (Euphorbia amygdaloides) in ons land ligt in het Savelsbos. De planten staan hier in een smalle zone langs een pad, waar na het uitvoeren van lokaal hakhoutbeheer de soort prima gedijt.
Terug naar boven