De Geleenbeek is een zijrivier van de Maas, die langs de noordrand van het Mergelland loopt. De beek ontspringt op de noordflank van het Plateau van Ubachsberg even ten zuidwesten van Heerlen en stroomt vervolgens in noordwestelijke richting naar Geleen en van daar naar de Maas. Het reliëfrijke beekdal wordt gevoed met kwelwater waardoor soortenrijke broekbossen en natte graslanden worden aangetroffen, met daarin onder meer de grootste populatie in ons land van de zeggekorfslak. Van grote betekenis is ook het kalkmoeras van de Kathagerbeemden met zeldzame soorten als schubzegge en gele zegge.
Kenschets
De Geleenbeek is een zijstroom van de Maas, die langs de noordrand van het Mergelland loopt. Het reliëfrijke beekdal wordt gevoed met kalkrijk kwelwater waardoor hier bijzonder soortenrijke broekbossen en natte graslanden worden aangetroffen, met daarin een van de grootste populaties in ons land van de Zeggekorfslak ( Vertigo moulinsiana).
Landschap
De Geleenbeek ontspringt in het gehucht Benzenrade, loopt vervolgens in westelijke richting door het grensgebied van vijf gemeenten (Heerlen, Voerendaal, Nuth, Schinnen en Beek), buigt af naar het noordwesten (door de gemeenten Geleen en Sittard) en watert ten slotte af op de Maas. Het beekdal ligt in een dicht bevolkt deel van Nederland. Hierdoor bestaat het gelijknamige habitatrichtlijngebied uit een nogal versnipperd geheel van deelgebieden. Het beschermde gebied omvat vanaf het oosten het Imstenraderbos (een inzijgingsgebied nabij de bron), enkele natuurterreinen langs de Geleenbeek zelf, gedeelten van de zijdalen van de Luiperbeek, Retersbeek, Hulsbergerbeek en Platsbeek, en - meer stroomafwaarts - de voet van de Sweikhuizenerberg bij Spaubeek.
De beek stroomt over afzettingen uit het Krijt en het Tertiair (Oligoceen en Mioceen), die zijn bedekt met lösspakketten en grind. Door een aardbreuk (de Benzenraderbreuk) komen de Tertiaire afzettingen hier dicht aan het oppervlak. Ze bestaan uit watervoerende zandpakketten en ondoorlaatbare, kalkrijke kleilagen. Waar de breuk de kleilagen heeft aangesneden, treedt kwelwater uit.
De naam Geleenbeek is afgeleid van het Romeinse woord 'glana' dat 'helder blinkend' betekent. De helderheid van het water stond vooral in de tweede helft van de vorige eeuw evenwel zwaar onder druk. Tot in de jaren 1970 werd de beek gebruikt voor het wassen van steenkool en voor de afvoer van ongezuiverd rioolwater. Sindsdien is de waterkwaliteit aanzienlijk verbeterd, zodat de beek haar naam tot op zekere hoogte weer eer aandoet.
Het waterpeil ligt tegenwoordig een stuk lager dan aan het begin van de vorige eeuw, toen er veel watermolens langs de beek lagen waarvoor het water werd gestuwd. In de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw is een groot deel van de beek gekanaliseerd, rechtgetrokken en overkluisd. De waterafvoer wordt nu in belangrijke mate bepaald door een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De afgelopen jaren zijn delen van het Geleenbeekdal en de zijdalen heringericht om de beekloop weer een meer natuurlijk karakter te geven.
Natuurwaarden
De voornaamste begroeiingen langs de beek zijn ruigten en bossen. Op constant natte, kwelrijke plekken wordt elzenbroekbos (Carici elongatae-Alnetum) aangetroffen, vooral in de vorm van de subassociatie cardaminetosum amarae, die kenmerkend is voor dergelijke kwelgebieden. Kwelindicerende soorten in dit bostype zijn hier onder meer Gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris), Bittere veldkers (Cardamine amara) en Reuzenpaardestaart (Equisetum telmateia). Op veel plaatsen domineert Moeraszegge (Carex acutiformis) de ondergroei. Open plekken met Moeraszegge vormen een optimaal milieu voor de Zeggekorfslak, die onder meer in hoge aantallen is aangetroffen in het Kathagerbroek, bij Ten Esschen, langs de Hulsbergerbeek en langs de Platsbeek. Het Geleenbeekdal was enige decennia de enige Nederlandse vindplaats van dit slakje, maar door gerichte inventarisaties in de afgelopen jaren zijn tegenwoordig enkele tientallen populaties in ons land bekend. Een nationaal en internationaal zeer zeldzame variant van het elzenbroekbos is gebonden aan kalkbodem. Het grootste deel van de hooguit tien hecta ren die deze variant in ons land beslaat, is in het Geleenbeekdal te vinden, en wel bij kasteel Terworm en bij kasteel Cortenbach. Kenmerkend voor dit bostype is de Moesdistel (Cirsium oleraceum). Evenals de hiervoor genoemde bossen en de iets hoger in de beekdalflank gelegen loofbossen van het verbond Alno-Padion worden deze elzenbroeken gerekend tot het prioritaire habitattype Vochtige alluviale bossen (H91E0).
Op drogere hellingen langs het beekdal wordt Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160) aangetroffen. Op de overgang naar de nattere delen groeien hierin zeldzaamheden als Hangende zegge (Carex pendula) en Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum subsp. nigrum). Op de drogere grind- en lössgronden van vooral het Imstenraderbos staat Wintereikenbeukenbos (Fago-Quercetum). Plaatselijk vormen hoge struiken Hulst (Ilex aquifolium) een dichte ondergroei, waarmee we te maken hebben met een fraaie vorm van het habitattype Beukeneikenbossen met hulst (H9120). Het Imstenraderbos ligt op een locatie die waarschijnlijk altijd bebost is geweest. Het is een voor Nederlandse begrippen zeer oud bos met eiken en beuken die omstreeks 1800 zijn aangeplant. De beuken behoren tot de hoogste exemplaren van ons land.
Binnen het Natura 2000-gebied is het Kathagerbroek een van de belangrijkste natuurreservaten. Dit moerasgebied bij Vaesrade bestaat uit een complex van bossen, ruigten en een hooiland (de Kathagerbeemden) en bevat een groot aantal bronnen. Het terrein is sinds de jaren 1960 sterk vernat, doordat het verzakte ten gevolge van mijngangen in de ondergrond. Door toenemende overstroming veranderde een deel van het gebied in die periode van cultuurgrond in natuur. Het Kathagerbroek kent - sinds lange tijd - een grote diversiteit aan planten en dieren doordat er op een kleine oppervlakte een grote variatie aan milieufactoren voorhanden is: de bodem bestaat uit löss, zand en/of veen, varieert van droog tot nat, van voedselrijk tot voedselarm, bevat basenrijk kwelwater of basenarm water en is beschaduwd tot zonnig. De natuurlijke overstromingsdynamiek is sinds de jaren 1980 helaas uit dit deel van de Geleenbeek verdwenen, na bedijking van de oevers. De hooilanden van de Kathagerbeemden worden gevoed met basenrijk grondwater. In het hooiland treffen we een gradient aan van basenrijk Dotterbloemhooiland (Calthion palustris), met daartussen slenken met een begroeiing uit het Caricion davallianae (H7230, Alkalisch laagveen), naar heischraal grasland (H6230). Het Alkalisch laagveen bevat een aantal extreem zeldzame plantensoorten. Voor de Schubzegge (Carex lepidocarpa) is dit een van de twee groeiplaatsen in Nederland. De Gele zegge (Carex flava) is buiten dit terrein beperkt tot enkele groeiplaatsen in ons land. In het verleden heeft hier ook Parnassia (Parnassia palustris) gestaan. Opvallend is ook de aanwezigheid van bosplanten als Eenbes (Paris quadrifolia), Bosanemoon (Anemone nemorosa) en Dalkruid (Maianthemum bifolium), die duiden op een hoge luchtvochtigheid in dit grasland. Ronduit spectaculair was de recente vondst van Veenzegge (Carex davalliana) in het gebied, de eerste waarneming ooit van deze soort in Nederland. De soort groeit in kleine depressies in het terrein, met net iets meer toestroom van basenrijk water dan in de naastgelegen delen. Jaarlijks hooien is noodzakelijk om deze zeldzame combinatie van planten voor ons land op de langere termijn te behouden.
Dankzij de grote variatie aan biotopen in het Kathagerbroek zijn ook diersoorten goed vertegenwoordigd. Zo komen bijna 40 soorten landslakken in dit terrein voor, waaronder - naast de Zeggekorfslak - zeldzaamheden als Gestreepte korfslak (Vertigo substriata), Struikslak (Fruticola fruticum), Oorvormige glasslak (Eucobresia diaphana) en Tandeloze korfslak (Columella edentula). Voor de Gegroefde naaldslak (Acicula fusca) is het Kathagerbroek de enige vindplaats in Nederland.
Ook voor andere soorten van de Habitatrichtlijn vormt het Geleenbeekdal een belangrijk gebied. De Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) is in het deelgebied bij Voerendaal waargenomen, maar waarschijnlijk bevindt zich hier geen duurzame populatie van deze soort. Een kleine begroeiing met Moeraszegge langs de Platsbeek herbergt een populatie van de Nauwe korfslak (Vertigo angustior). Oudere bossen en bomenrijen met eiken vormen het leefgebied voor het Vliegend hert (Lucanus cervus). De Geleenbeek bevat hier en daar een begroeiing met Vlottende waterranonkel (Ranunculus fluitans; H3260). Hoewel het geen in Europa beschermde soort betreft, is ten slotte het voorkomen van de Zuidelijke oeverlibel (Orthetrum brunneum) noemenswaardig. In een moerasgebied bij Weustenrade bevindt zich van deze soort mogelijk een van de weinige (kleine) populaties in ons land. Ook de Kamsalamander komt in poelen in het beekdal voor.
De broedvogelbevolking is rijk aan watergebonden vogels. De Grote gele kwikstaart treffen we overal langs de beek aan. In de moerassige delen komen, in het heuvelland vaak schaarse, Dodaars, Wintertaling, Waterral en Kleine karekiet voor en in de vochtige broekbossen en aan bosranden Nachtegaal, Bosrietzanger en Matkop.
Literatuur
Jansen 1984; de Mars & van Gool 1994; den Ouden 1995; Gubbels et al. 1995; Keulen 1998, 1999; de Veen & Westhoff 1999; Schaminée & Willems 2000; Vreeken 2001; Kiwa & EGG 2005; Weeda et al. 2006; Weeda 2007; Weeda & Keulen 2007; Weeda 2008.