Witte en Zwarte Brekken

Gebiedsnummer
11
GebiedsnaamWitte en Zwarte Brekken
Status
Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Nee
Gemeente
De Fryske Marren, Súdwest-Fryslân
Provincie
Fryslân
Voortouwnemer
provincie Fryslân
Sitecode VR
NL9802048
Totale oppervlakte in hectare
433
Oppervlakte VR in hectare
433

Kenschets

Het Natura 2000-gebied Witte en Zwarte Brekken ligt ten zuiden van Sneek en is via brede sloten verbonden met het Sneekermeer. Het gebied bestaat uit een complex van open water, graslanden en rietlanden. Centraal in de Brekken liggen drie grote eilanden: de Krite, Deeklân en Lange Warren. Deze vormen in de winter een belangrijke rustplaats voor ganzen, waaronder grote aantallen van de Kleine rietgans. Stelt lopers als de Kemphaan en de Grutto benutten plasdras situaties in het gebied om aan te sterken tijdens de trekperiode.

Landschap

Evenals de meeste andere meren in het Friese merengebied vinden de Witte en Zwarte Brekken hun oorsprong in verveningsactiviteiten in combinatie met oeverafslag bij storm. De verveningen zijn in deze streek omstreeks de achtste eeuw begonnen en hebben geresulteerd in een typisch veenontginningslandschap van lintdorpen met haaks daarop langgerekte kavels. De ondiepe brekken (meren) zijn mede gevormd onder invloed van de zee, die aan het eind van de Middeleeuwen vanuit het noorden hier diep het land binnendrong.

Heden ten dage zijn de oevers van de Friese meren deels beschoeid en op die plaatsen arm aan oeverbegroeiing. Op andere plekken bepalen rietzomen met ruigtekruiden als Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum), Echte valeriaan (Valeriana officinalis) en Koninginnenkruid (Eupatorium cannabinum) het beeld.

Natuurwaarden

De Witte en Zwarte Brekken ontlenen hun faam vooral aan de enorme aantallen watervogels die in trektijd en winter gebruik maken van het gebied. Het boezemland, in het bijzonder de Lange Warren, staat in de winter vaak onder water en vormt dan een rustgebied voor ganzen. Vooral kleine rietganzen, kolganzen en brandganzen slapen er in groten getale. Overdag grazen de vogels in de polders in de wijde omgeving.

Vooral in het voorjaar verblijven in het gebied duizenden kemphanen en grutto's. Als de waterstand in de loop van voorjaar weer zakt, vormen de vochtige graslanden het broedgebied van veel weidevogels, waaronder Zomertaling, Slobeend, Grutto, Gele kwikstaart en een enkele Kemphaan. Door natuurontwikkeling zijn moerasvogels als Roerdomp, Blauwborst, Snor en Rietzanger de laatste jaren in aantal toegenomen. Ook de schaarse Baardman is als broedvogel in de Witte en Zwarte Brekken aangetroffen.

Evenals in het Sneekermeergebied kwamen hier in het verleden op grote schaal Dotterbloemhooilanden (Calthion palustris) voor, waarvan nu nog slechts een fractie resteert. Vooral aan de noordzijde van het gebied zijn nog boezemlanden aanwezig met plaatselijk goed ontwikkelde voorbeelden van dit graslandtype. Verder is veel overstromingsgrasland aanwezig, dat tamelijk soortenrijk is en plaatselijk elementen van Blauwgrasland (Cirsio dissectiMolinietum) bevat. Dit is vooral het geval aan de Draaisleat in het noorden van het gebied, waar Blauwe zegge (Carex panicea), Draadrus (Juncus filiformis) en Spaanse ruiter (Cirsium dissectum) deel uitmaken van de vegetatie.

In de langgerekte en beschut gelegen Leienpoel aan de oostzijde van de Brekken vormt een klein wilgenbosje de enige opgaande begroeiing in de wijde omtrek. In de Leienpoel is een fraai veenmosrietlandje aanwezig met onder andere Kamvaren (Dryopteris cristata) en Moerasvaren (Thelypteris palustris). Hier gedijt ook de Grote veenbes of Cranberry ( Vaccinium macrocarpon), die naar verluidt bij wijze van experiment door iemand is uitgezet.

Wat voor een aantal andere natuurwaarden geldt, is ook van toepassing op de Noordse woelmuis: de Witte en Zwarte Brekken lijken qua omstandigheden op het Sneekermeergebied. Ook hier leeft ons enige endemische zoogdier, dat in Friesland op de rand van uitsterven staat, teruggetrokken in smalle randen langs oevers van meren en sloten. Voor het behoud van de soort in de provincie is het noodzakelijk dat grotere delen van de Natura 2000-gebieden langdurig onder water staan en minder intensief beheerd worden, en dat de verschillende populaties onderling zo goed mogelijk kunnen uitwisselen.

Literatuur

Kolkman & Altenburg 1995; van der Ploeg 1999; Nieuwenhuizen et al. 2000; van Gelderen 2002; Kleefstra 2004.

Vanuit de lucht is goed te zien hoe foeragerende kolganzen onderling een zekere afstand tot elkaar bewaren. De Kolgans is een van de drie ganzen waarvoor het Natura 2000-gebied kwalificeert.
Terug naar boven