Stuifduin

Duinen Schiermonnikoog

Gebiedsnummer
6
GebiedsnaamDuinen Schiermonnikoog
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Schiermonnikoog
Provincie
Fryslân
Voortouwnemer
provincie Fryslân
Sitecode HR
NL3009006
Sitecode VR
NL3009006
Totale oppervlakte in hectare
833
Oppervlakte HR in hectare
833
Oppervlakte VR in hectare
833

Kenschets

Het Natura 2000-gebied omvat grofweg de relatief oude duingebieden van het eiland Schiermonnikoog: de duinen ten noorden van het dorp, de Westerduinen en Westerplas, en de oostelijker gelegen Grieënglop, Kooiduinen, Kobbeduinen en stuifdijk. De kwelders en jonge duingebieden aan de oostzijde en zuidwestzijde van het eiland maken deel uit van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Het brede strand aan de Noordzee ligt in de Noordzeekustzone. De Duinen Schiermonnikoog zijn vooral van belang vanwege de variatie aan valleien, wat samenhangt met het reliëfrijke landschap, de afwisseling in hydrologische systemen en - binnen de Waddeneilanden - de relatief hoge kalkrijkdom van het zand. In 2008 is op het eiland de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) ontdekt.

Landschap

Schiermonnikoog dankt haar naam aan de grijze (schiere) monniken van het Cisterciënzer klooster Claercamp in Rinsumageest bij Dokkum, die in de 14de eeuw de voornaamste eigenaars van het eiland waren. In die tijd kon je een stuk buitendijkse grond verwerven door dit in te dijken, en de kloosterlieden waren hier zeer bedreven in. Het eiland was veel kleiner dan het huidige Schiermonnikoog en lag een paar kilometer westelijker. Voor het eerst duikt de naam Schiermonnikoog op in 1580. In oudere geschriften stond het bekend als Werveroog. In 1580, na de reformatie, werden alle katholieke eigendommen verbeurd verklaard en kwam het eiland onder het gezag van de Staten van Friesland. De economische waarde was gering en in 1640 werd het verkocht aan de familie Stachouwer. De dorpsgemeenschap groeide in de volgende decennia uit tot zo'n 1.100 zielen, waarvan de meesten leefden van de visserij en zeevaart. Op het eiland werd vee geweid en waren akkers aangelegd. De bebouwing moest in de loop der eeuwen met regelmaat in oostelijke richting worden verplaatst, doordat stormvloeden voor sterke afslag aan de westzijde zorgden. In 1859 werd de heer Banck eigenaar van het eiland. Hij liet de zeedijk aanleggen, waardoor in 1860 de Banckspolder ontstond. In 1892 verkocht hij het eiland aan de Duitse familie BernstoffWehningen, onder wier eigendom het naaldbos werd aangeplant. Na 1945 kwam het eiland in eigendom van de Dienst der Domeinen (Ministerie van Financiën). Schiermonnikoog werd bestempeld tot natuurreservaat. Het beheer kwam in 1988 in handen van Staatsbosbeheer, dat dit vervolgens overdroeg aan Natuurmonumenten. Het jaar daarna werd het eiland tot Nationaal Park benoemd. In 1850 hield het duingebied nog op bij het Bunkerduin. Oostelijker en noordelijker lagen strandvlakten met her en der wat duintjes. In de periode daarna werd veel zand aangevoerd, doordat aan de noordwestzijde zandplaten verheelden. Hierdoor ontstonden omstreeks 1880 de Kobbeduinen. In de luwte kon zich de Binnenkwelder ontwikkelen. Verder oostwaarts vormde zich het geïsoleerd gelegen Willemsduin. Tussen 1959 en 1978 werd een stuifdijk aangelegd in de richting van het Willemsduin.

De achterliggende strandvlakte raakte snel begroeid en er ontwikkelde zich een primaire duinvallei, die bekend staat als de Strandvlakte of het Nieuwenhuisglop. In het westen verheelden nog meer zandplaten, waardoor ook hier jongere duinen konden ontstaan met tussengelegen strandvlakten. Dankzij de aangroei vormde zich aan de noordkant het breedste strand van Europa, dat de laatste paar jaren over de gehele lengte begroeid is geraakt. Aan de zuidwestkant van het eiland werd in 1964 de Westerkwelder van de zee afgesloten door een dijk. De ontstane Westerplas verzoette snel en mede door het ontstaan van een brede rietgordel werd zij aantrekkelijk voor vogels.

Natuurwaarden

De Duinen Schiermonnikoog bestaan uit een oude kern van paraboolduinen ten westen en ten noorden van het dorp, omringd door jongere duingebieden van na 1850. In de oude kern is, waarschijnlijk aan het eind van de Middeleeuwen, door uitstuiving een complex van secundaire valleien ontstaan, waaronder het Kapenglop. Jongere secundaire duinvalleien liggen onder meer in de Westduinen (Hertenboschvallei en Vuurtorenvallei), terwijl in de afgesnoerde strandvlakten aan de noordkant een aantal primaire duinvalleien liggen. Aan de zuidelijke binnenduinrand van het gebied bevindt zich het Grieënglop, een overgang van de Kooiduinen naar de polder. Een aantal valleien heeft te lijden onder verdroging en verzuring als gevolg van successie naar en aanplant van bos, drinkwaterwinning en drainage door de Banckspolder.

Door de relatieve kalkrijkdom wijkt de duinvegetatie op sommige plaatsen af van de vegetatie zoals die doorgaans op andere Waddeneilanden wordt aangetroffen. Zo komen op een aantal kwelderduintjes planten voor die veeleer bekend zijn van de zeedorpen van Holland, zoals Oorsilene (Silene otites), Overjarige hardbloem (Scleranthus perennis) en een ondersoort van de Zachte dravik (Bromus hordeaceus subsp. thominei). Begroeiingen met Kraaihei (Empetrum nigrum) ontbreken in de droge duinen; de steile noord- hellingen zijn plaatselijk begroeid met grote hoeveelheden Rondbladig en Klein wintergroen (Pyrola rotundifolia, Pyrola minor). In de droge duingraslanden (H2130) vallen heischrale varianten op, in de overgang naar duinvalleien, met soorten als Hondsviooltje (Viola canina) en Gelobde maanvaren (Botrychium lunaria). Deze begroeiingen van het Botrychio-Polygaletum hebben de laatste jaren helaas sterk te lijden van vergrassing en verstruweling, onder andere door de terugval van de konijnenstand. Rozenkransje (Antennaria dioica) is nagenoeg verdwenen. Aan de noordkant van het Natura 2000-gebied vormen Helmduinen (H2120) de overgang naar het Noordzeestrand. Een uiterst zeldzame paddenstoel in de dynamische zeereep is de Helmharpoenzwam (Hohenbuehelia culmicola).

De voornaamste broedvogels in de duinen van Schiermonnikoog zijn Eidereend, Blauwe kiekendief en Tapuit. Helaas zijn de beide laatste soorten sterk achteruitgegaan.

Voor de Tapuit wordt dit vooral geweten aan de achteruitgang van de konijnenpopulatie, waardoor de vegetatie zich meer sluit en minder holen (die als nestplaats fungeren) beschikbaar komen. Voor de Eidereend is het eiland nog steeds een belangrijk broedgebied. Op het gehele eiland (duinen en kwelders) broeden jaarlijks zo'n 2.000 paren. De steeds verdere verbossing van het duin heeft geleid tot de vestiging van veel bosvogels, waaronder Fluiter, Vuurgoudhaan en Goudhaan. Houtsnip en Gekraagde roodstaart zijn opvallend talrijk en ook de Kleine barmsijs is een geregelde broedvogel. Ook Sperwer, Buizerd en Havik komen tegenwoordig jaarlijks tot broeden.

Jonge duinvalleien, zoals de Vuurtorenvallei, de Liparisvallei en het Nieuwenhuisglop, herbergen soortenrijke Knopbiesbegroeiingen van het Junco baltici-Schoenetum nigricantis (H2190) met vaatplanten als Knopbies (Schoenus nigricans), Parnassia (Parnassia palustris), Moeraswespenorchis (Epipactis palustris), Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata), Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum), Slanke duingentiaan (Gentianella amarella), Armbloemige waterbies (Eleocharis quinqueflora), Groenknolorchis (Liparis loeselii), Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea) en daarnaast allerlei kalkminnende mossoorten. Als bijzonderheden van Schiermonnikoog in deze valleien gelden Stippelzegge (Carex punctata) en Honingorchis (Herminium monorchis), waarbij de laatste soort de afgelopen jaren niet meer is waargenomen. Bovengenoemde soorten kunnen zich langere tijd handhaven indien gemaaid wordt. Door het geleidelijk ontkalken van de valleibodems ontstaat een begroeiing die gedomineerd wordt door Kruipwilg (Salix repens) en de eerder genoemde soorten Wintergroen, waarmee zich habitattype 2170 ontwikkelt. Soorten als Spaanse ruiter (Cirsium dissectum) en Blauwe zegge (Carex panicea) vormen een opmerkelijke, blauwgraslandachtige duinvalleivegetatie (H6410) in het Kapenglop, het Mossenglob en de Hertenboschvallei.

In verzuurde valleien (Hertenboschvallei, Arnicavallei, Grieënglop) komen binnen habitattype 2190 begroeiingen van het Verbond van Zwarte zegge (Caricion nigrae) voor, en daarnaast vochtige heischrale begroeiingen (H6230) en natte heide (H2140). Hier groeien soorten als Drienervige zegge (Carex trinervis), Gewone dophei (Erica tetralix), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia) en - zeer lokaal - Kraaihei. Aan het uiteinde van de Binnenkwelder, langs de Reddingsweg, liggen enkele zure valleien met een laag bos van Zachte berk (Betula pubescens) met veenmossen in de ondergroei. Het betreft een zeldzaam bostype, dat gerekend wordt tot habitattype 2180.

Poelen, plassen en duinmeren, die evenals de verzuurde valleien tot habitattype 2190 worden gerekend, bevatten Littorelleteabegroeiingen, met onder meer Waterpunge (Samolus valerandi), Oeverkruid (Littorella uniflora) en Stijve moerasweegbree (Baldellia ranunculoides subsp. ranunculoides) en in diepere wateren ook kranswieren, Snavelruppia (Ruppia maritima) en Zilte waterranonkel (Ranunculus baudotii). Langs de oever van een voor zandwinning uitgegraven duinmeertje is Draadgentiaan (Cicendia filiformis) opgedoken. De relatief diepe Westerplas is een belangrijk gebied voor rietvogels als Roerdomp, Baardman en Bruine kiekendief. Geregeld broeden er ook voor het eiland zeldzame soorten als Dodaars, Geoorde fuut, Knobbelzwaan, Tafeleend en Blauwborst, terwijl Rietzanger algemeen is. De Lepelaar en Kleine zilverreiger, die op de Oosterkwelder broeden, zijn in de Westerplas vaak foeragerend te vinden. In de wintermaanden zijn geregeld grote aantallen eenden aanwezig met soms duizenden smienten en slobeenden. Inlaat van voedselrijk oppervlaktewater en een jaarrond constant gehouden waterpeil hebben de situatie voor de Oeverkruidgemeenschappen op de oevers van de plas echter verslechterd.

Literatuur

Holkema 1870; Reitsma & Bakker 1986; Zonneveld et al. 1990; Westhoff & van Oosten 1991; Grootjans et al. 1995; Kers et al. 1998; Janssen & Kers 1999; Lammerts 1999; van Loon & Mooser 2005.

De Vuurtorenvallei is een van de plekken in de duinen van Schiermonnikoog waar ieder jaar massaal Parnassia (Parnassia palustris) tot bloei komt.
In de aangeplante dennenbossen ten noordoosten van het dorp heeft zich Kleine keverorchis (Neottia cordata) weten te vestigen, een boreoalpine soort die in ons land zeldzaam is en vrijwel beperkt tot de Waddeneilanden en Drenthe.
In uitgegraven valleien, zoals hier ten zuiden van het dorp, kunnen allerlei interessante pionierbegroeiingen tot ontwikkeling komen. Op plekken waar dergelijke stadia niet via natuurlijke dynamiek zijn te bereiken, bieden herstelmaatregelen het alternatief.
Terug naar boven