Yerseke en Kapelse Moer

Gebiedsnummer
121
GebiedsnaamYerseke en Kapelse Moer
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Nee
Gemeente
Kapelle, Reimerswaal
Provincie
Zeeland
Voortouwnemer
provincie Zeeland
Sitecode HR
NL9802068
Sitecode VR
NL9802068
Totale oppervlakte in hectare
433
Oppervlakte HR in hectare
433
Oppervlakte VR in hectare
433

Kenschets

De Yerseke en Kapelse Moer vormt een van de laatste stukken authentiek Zeeuws polderland, die al bijna duizend jaar geleden zijn bedijkt. Aan de ligging van de slootjes is het oude, kleinschalige verkavelingpatroon nog kerkenbaar en het grillige verloop van hoger gelegen zandruggen herinnert aan de mariene herkomst. Opmerkelijke verschillen in reliëf en wisselende zoutconcentraties vinden hun weerslag in een verscheidenheid aan meer of minder zilte pioniergemeenschappen en graslanden. Het gebied is voorts van betekenis als rust- en foerageergebied voor weidevogels, ganzen en zwanen.

Landschap

De Yerseke en Kapelse Moer maakt deel uit van de zogenaamde oudlandgebieden in Zeeland, die al in de elfde of twaalfde eeuw zijn bedijkt en in cultuur gebracht. De bodemkundige opbouw en het landschap van deze oude polders wijken sterk af van die van later bedijkte polders (nieuwland). Gedurende verschillende fasen van terugtrekking had de zee in de Vroege Middeleeuwen diepe geulen in het aanwezige veenlandschap geschuurd en de resterende veeneilanden met een laag zware, kalkarme klei bedekt. Deze kleien, die in dikte variëren van zo'n halve tot anderhalve meter, staan ook wel bekend als poelgronden. Later verzandden de geulen weer, die nu als gevolg van inklinking van de onder de klei gelegen veenlagen en het uitgraven van het veen voor het winnen van zout (de zogenaamde moernering) als kreekruggen boven de omringende klei-op-veengronden uitsteken. Voor de moernering werd de kleiige bovenlaag van de percelen aan de kant geschoven, waarna het in zout gedrenkte veen werd verwijderd en de klei werd teruggestort. Het zout werd gewonnen door het veen te verbranden. De winning van het veen en het terugzetten van de klei gebeurden niet altijd met dezelfde precisie, waardoor uiteindelijk bijzonder reliëfrijke gebieden konden ontstaan. De hoogteverschillen bedragen daarbij op korte afstand soms wel één tot anderhalve meter.

De belangrijkste oudlandgebieden in Zeeland bevinden zich op Schouwen, Tholen, Walcheren en Zuid-Beveland, maar na de inundaties aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en de watersnoodramp van 1953 zijn de meeste van deze gebieden tijdens omvangrijke ruilverkavelingen opnieuw ingericht en hebben daarmee voorgoed hun vroegere karakter verloren. Wie nu bijvoorbeeld de uitgestrekte aardappel- en bietenakkers van Schouwen overziet, kan zich moeilijk voorstellen dat zich hier nog maar enkele tientallen jaren geleden een gevarieerd landschap etaleerde met kreekruggen, drinkpoelen en meidoornhagen. De Yerseke en Kapelse Moer vormt het enige oudlandgebied in Zeeland dat min of meer gespaard is gebleven. Het gebied maakt deel uit van de polder De Breede Watering bewesten Yerseke, die is gelegen tussen de dorpen Kapelle en Yerseke, waaraan het reservaat zijn naam te danken heeft. In noordzuid richting wordt het gebied kaarsrecht doorsneden door het Kanaal door Zuid-Beveland, dat bij Wemeldinge in de Oosterschelde uitmondt.

Natuurwaarden

De grote verscheidenheid aan milieuomstandigheden, die wordt bepaald door de aanwezigheid van uiteenlopende grondsoorten (zand, klei en veen) en het over korte afstand voorkomen van geleidelijke overgangen, van zoet naar zout en van nat naar droog, heeft geresulteerd in een overeenkomstige diversiteit in de aanwezige begroeiingen. Op vochtige, zilte plaatsen komen kweldergemeenschappen voor van de Zeeasterklasse (Asteretea tripolii) en daaraan gelieerde pioniergemeenschappen. Op hoger gelegen plekken, die droger en zoeter zijn, zijn soortenrijke Kamgrasweiden te vinden van het Cynosurion cristati. Naast Kamgras (Cynosurus cristatus) zijn Veldgerst (Hordeum secalinum), Behaarde boterbloem (Ranunculus sardous) en Aardbeiklaver (Trifolium fragiferum) aspectbepalend. De laatstgenoemde soorten wijzen op brakke invloeden en overgangen naar het Lolio-Potentillion anserinae. De zonering in de zilte gemeenschappen komt in grote lijnen overeen met die van buitendijkse schorren. De laagste en meest zoute plekken, die vooral in de winter langere tijd onder water staan, worden ingenomen door Zeekraalgemeenschappen van het verbond Thero-Salicornion. Ze maken deel uit van het habitattype Zilte pionierbegroeiingen (H1310). In deze binnendijkse gebieden is het Salicornietum brachystachyae de meest opvallende gemeenschap met de naamgever Kortarige zeekraal (Salicornia europaea) als dominant. Klein schorrenkruid (Suaeda martima), dat elders in binnendijkse zoutmoerassen - zoals in inlagen - veelvuldig optreedt, komt in de Yerseke en Kapelse Moer opvallend weinig voor. De zilte graslanden (H1330) omvatten zowel gemeenschappen van het lage schor of de lage kwelder (Puccinellion maritimae) als van het hoge schor of de hoge kwelder (Armerion maritimae). Van de gemeenschappen van het lage schor is het Puccinellietum maritimae (met plaatselijk veel Dunstaart, Parapholis strigosa) het best vertegenwoordigd, van die van het hoge schor het Juncetum gerardi. Meer dan in buitendijkse gebieden treden gemeenschappen van het Spergulario-Puccinellion distantis op de voorgrond, die zijn aangepast aan de hier optredende sterk wisselende zoutconcentraties. Van dit verbond worden alle drie de associaties die zijn vernoemd naar een van de dominante kweldergrassoorten, aangetroffen: het Puccinellietum distantis (vernoemd naar Puccinellia distans subsp. distans, Stomp kweldergras), het Puccinellietum fasciculatae (vernoemd naar Puccinellia fasciculata, Blauw kweldergras) en het Puccinellietum capillaris (vernoemd naar Puccinellia capillaris, synoniem aan Puccinellia distans subsp. borealis, Bleek kweldergras). Van deze drie associaties is het Puccinellietum fasciculatae in ons land het zeldzaamst en in zijn verspreiding beperkt tot het Deltagebied.

Een belangrijk landschapselement in de Yerseke en Kapelse Moer vormen de drinkputten. Deze drinkputten liggen vaak op kleine kreekruggen, waaronder zich een zoetwaterlens bevindt. Het water van de putten heeft daardoor een lager zoutgehalte dan dat van de sloten in het gebied, die daardoor als drinkwater voor het vee ongeschikt zijn. In deze putten groeien onder meer Zilte waterranonkel (Ranunculus baudotii), Fijn hoornblad (Ceratophyllum submersum) en Gesteelde zannichellia (Zannichellia palustris subsp. pedicellata). In de sloten is plaatselijk Snavelruppia (Ruppia maritima) aanwezig. Van bijzondere betekenis ook zijn de tredplantengemeenschappen die een aantal zeldzame soorten herbergen. Het meest opvallend is Muizenstaart (Myosurus minimus), minder in het oog springend maar zeker zo bijzonder Fijn goudscherm (Bupleurum tenuissimum).

Ten slotte komen in het gebied plaatselijk, vooral op perceelscheidingen die zich bevinden op kreekruggen, heggen voor: doornstruwelen met soorten als Hondsroos (Rosa canina), Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Heggenrank (Bryonia cretica) en diverse bramen, waaronder de Koebraam (Rubus ulmifolius). Deze heggen vormen een karakteristiek landschapelement op Beveland, waar ze op enkele plaatsen beter behouden zijn dan in de Yerseke en Kapelse Moer. In het verleden werden deze Koebraamstruwelen wel als een eigen associatie opgevat (Solano-Rubetum ulmifolii), maar daartoe bezitten ze toch te weinig floristische eigenheid.

De heggen bieden broedgelegenheid aan vogels als Kneu, Spotvogel en Braamsluiper, maar het belang voor de avifauna van de Yerseke en Kapelse Moer zit het hem toch vooral in het feit dat het gebied in het najaar en de winter een belangrijke pleisterplaats biedt aan ganzen (in het bijzonder Kolgans), Smienten en Goudplevieren. Verder genieten deze binnendijkse zoutmoerassen enige faam als weidevogelgebied met hoge dichtheden aan Tureluur, Grutto (recente tellingen wijzen op een populatie van 70 paren) en Kluut. Minder talrijk worden onder meer Bergeend, Slobeend, Wintertaling, Zomertaling en Watersnip aangetroffen.

Literatuur

Kuijpers 1976; Kuypers 1978; Kuipers & Jacobusse 1998; Grootjans & de Rooij 2003; Haveman & van Haperen 2008.

Op sterk betreden plekken in de Yerseke en Kapelse Moer is Muizenstaart (Myosurus minimus) een opvallende soort. Deze eenjarige vertegenwoordiger van de Boterbloemfamilie komt al vroeg in het voorjaar tot bloei.
De Yerseke Moer laat een voortdurende afwisseling zien van ruggen en laagten, die herinnert aan het voormalige krekenlandschap en mede het gevolg is van allerhande graverij. Deze kleinschalige verscheidenheid is een van de redenen voor de botanische rijkdom van het gebied.
In het zuidwesten van ons land is de Behaarde boterbloem (Ranunculus sardous) een indicator van brakke omstandigheden. Elders, zoals op de lössplateaus van Zuid-Limburg, komt de soort ook in akkers voor. Het kleiige substraat en de hoge ionenrijdom zijn de verbindende factoren.
Terug naar boven