Schoorlse duinen grijsduin duingrasland

Schoorlse Duinen

Gebiedsnummer
86
GebiedsnaamSchoorlse Duinen
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Bergen (NH)
Provincie
Noord-Holland
Voortouwnemer
provincie Noord-Holland
Sitecode HR
NL1000010
Totale oppervlakte in hectare
1737
Oppervlakte HR in hectare
1737

Kenschets

De Schoorlse Duinen vormen een brede duinstrook tussen de gemeente Bergen en de Hondsbossche Zeewering. Hier bevinden zich de hoogste duinen van ons land, tot maximaal 58 m boven zeeniveau. Tussen de duinruggen liggen uitgestrekte valleien. De droge duinen en valleien zijn over een grote oppervlakte begroeid met heide, waarvan de bijbehorende vogelfauna goed ontwikkeld is. Aan de binnenduinrand komen enkele oude loofbossen voor.

Landschap

De tot vier kilometer brede duinstrook bij Schoorl wordt in het oosten en noorden gekenmerkt door een steile duinrand, die een scherpe grens vormt met het agrarische achterland (bestaand uit weilanden en bollenvelden). Op deze overgang loopt de weg van Bergen naar Camperduin. Bij Camperduin houdt de zeereep op en wordt de beschermende functie overgenomen door de Hondsbossche Zeewering. Aan de zuidkant vormt de gemeentegrens van Bergen een kunstmatige scheiding met het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat.

Het fundament van de Schoorlse Duinen bestaat uit oude duinen. Deze zijn in vrijwel het gehele gebied overdekt met jongere zandafzettingen en alleen nog te herkennen aan de vorm van de strandwallen. Aan het eind van de 19de eeuw werd het gebied gekenmerkt door grootschalige zandverstuivingen. Hieraan werd een halt toegeroepen door de aanplant van naaldbos, waarmee in 1863 is begonnen. In de crisisperiode van de jaren 1930 vierde de aanplant van dennen hoogtij in het kader van de werk verschaffing. Het oostelijke en zuidelijke deel van het Schoorlse duingebied is momenteel grotendeels bedekt met naaldbos, in totaal zo'n 950 ha. Ook de steile binnenduinrand is op deze manier gefixeerd om overstuiving van landerijen en dorpen tegen te gaan.

Het brede middendeel van het Schoorlse duingebied bestaat uit loopduinen met daartussen uitgestrekte complexen van valleien. De loopduinen zijn te herkennen aan hun steile lijzijde en een afgevlakte loefzijde. In het oostelijke deel van dit middendeel ligt een flink duinmeer, het Vogelmeer, en enkele kleinere duinplasjes. In het westen van het gebied, achter de zeereep, bevindt zich een zone met paraboolduinen en kleinere, uitgestoven valleien.

De bosaanplant is van grote invloed geweest op het duingebied. Behalve op het verdwijnen van de oorspronkelijke vegetatie had het bos ook grote invloed op de hydrologie. De grondwatervoorraad nam af, omdat het naaldbos aanzienlijk meer verdampte dan de eerder aanwezige begroeiing, wat leidde tot verdroging van de duinvalleien. Deze verdroging werd nog versterkt door kustafslag en door een drinkwateronttrekking bij Bergen. De dennenaanplant betekende tevens het einde van de verstuivingen, waardoor geen jonge duinvalleien meer ontstonden. Sinds het begin van de jaren 1990 is het beheer gericht op meer natuurlijke dynamiek. Nieuwe pioniermilieus zijn gecreëerd door valleien af te graven. De grootste ingreep vond in 1997 plaats, toen in de zeereep ter hoogte van paal 30,5 een gat in de zeereep werd gemaakt, die bekend staat als de Kerf. Bij hoog water krijgt de zee toegang tot de achterliggende, afgegraven Parnassiavallei. Het duin kan vrij stuiven, waardoor kalkhoudend zand uit de zeereep landinwaarts wordt geblazen. De Kerf betekende niet alleen een doorbraak in de duinen, maar ook in het denken over duinen.

Natuurwaarden

De verdroging en verstarring van het duinlandschap hadden een negatieve invloed op de variatie in duinvegetatie. Omstreeks 1900 kwamen in duinvalleien nog allerlei vegetatiestadia voor waarmee het gebied kon wedijveren met de situatie op de Waddeneilanden, maar in de loop van de 20ste eeuw zijn veel van de kwetsbaardere soorten verdwenen of sterk achteruitgegaan. Dit betreft vooral soorten van kalkrijke valleien, zoals Parnassia (Parnassia palustris), Knopbies (Schoenus nigricans), Moeraswespenorchis (Epipactis palustris) en Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea), maar ook soorten van vochtige heide, zoals Moeraswolfsklauw (Lycopodium inundatum), Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica), Harlekijnorchis (Anacamptis morio), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia), Veenpluis (Eriophorum angustifolium) en Ronde en Kleine Zonnedauw (Drosera rotundifolia en Drosera intermedia). Ook van de meer landinwaarts gelegen valleien met uitgestrekte gagelstruwelen, rietvegetatie, natte heidevelden en open water bleef weinig over. Momenteel zijn de nietbeboste valleien overwegend begroeid met Gewone dophei (Erica tetralix) en Kraaihei (Empetrum nigrum), voorbeelden van het habitattype 2140, dat hier zo'n beetje de zuidgrens van zijn verspreiding in de Nederlandse duinen bereikt. De duinheide is in het gebied rijk aan korstmossen, waaronder als zeldzame soort Ezelspootje (Cladonia zopfii). In de recent uitgegraven duinvalleien zijn pioniersoorten opgekomen, waaronder Oeverkruid (Littorella uniflora) en Pilvaren (Pilularia globulifera). Van de laatste betreft het momenteel de enige groeiplaats in de Hollandse duinen. Omdat de valleien (met open water) al gauw geëutrofieerd raken door meeuwen, heeft het opschonen niet overal tot daadwerkelijk herstel van de valleivegetatie geleid. Aan de binnenduinrand groeit in sloten en duinrellen Klimopwaterranonkel (Ranunculus hederaceus), een voorbeeld van het in de duinen zeer schaarse habitattype 3260.

De valleien worden omringd door graslanden van wisselende kwaliteit. De meeste grazige begroeiingen behoren tot het habitattype Grijze duinen (H2130) en zijn te beschouwen als voorbeelden van de Duin-Buntgrasassociatie (Violo-Corynephoretum). Ook in deze graslanden spelen korstmossen een belangrijke rol. Doordat de verstuivingen decennia lang zijn beteugeld, is de diversiteit van het duingrasland in de loop van de tijd achteruitgegaan. Grote delen zijn vergrast en andere stukken worden gedomineerd door Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus). In de omgeving van de Kerf profiteren de duingraslanden van de overstuiving met kalkrijk zand. Hier zijn achter de zeereep goed ontwikkelde, kalkrijkere graslanden aanwezig. Soorten als Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum), Echt bitterkruid (Picris hieracioides) en Gelobde maanvaren (Botrychium lunaria) varen hier wel bij. Ook de kleinere diersoorten profiteren, wat onder meer tot uiting komt in een relatief rijke mierenfauna met typische duinsoorten van open grasland, zoals Duinsteekmier (Myrmica specioides) en Stengelslankmier (Leptothorax albipennis).

In de Parnassiavallei achter de Kerf is een soortenarme, brakke begroeiing tot ontwikkeling gekomen, met onder meer Zeeaster (Aster tripolium) en Heen (Bolboschoenus maritimus). Waar tijdens overstromingen vloedmerkpakketten worden afgezet, hebben zich planten als Zeewolfsmelk (Euphorbia paralias), Strandbiet (Beta maritima) en Gelobde melde (Atriplex laciniata) gevestigd.

De meer open delen van het duingebied achter de zeereep herbergen nog een redelijk deel van de oorspronkelijk broedvogelbevolking, waaronder soorten als Wulp, Veldleeuwerik, Roodborsttapuit en Tapuit. Van deze laatste soort resteren nog slechts enkele paartjes, in analogie met de landelijke neergaande tendens. Gezien het beperkte aanbod van natte biotopen is de vogelbevolking van duinmeertjes slechts in geringe mate voorhanden, met soorten als Dodaars, Bergeend en Sprinkhaanzanger. Daar staat tegenover dat de soorten van droge duingebieden met een heidevegetatie en hier en daar wat opslag juist goed zijn vertegenwoordigd. In het vroege voorjaar luidt het welluidende gejubel van de Boomleeuwerik in grote delen van het duingebied de lente in. Het meest spectaculair is evenwel het voorkomen van de Nachtzwaluw, een soort die buiten de duinen van Schoorl in de rest van Nederland alleen gevonden wordt op de uitgestrekte heidevelden van Hoog Nederland. Het betrof het laatste broedgebied in de Nederlandse duinen en was daarmee misschien wel de basis voor de schoorvoetende hervestiging die sinds kort elders in de duinen is te zien. Jaarlijks wordt de ratelende zang er nog tot laat in de zomer vernomen. In de winter- maanden is er meestal wel een Klapekster te vinden, een andere overeenkomst met de binnenlandse heidevelden. Het met naaldbos aangeplante deel van het habitatgebied vormt het grootste bosgebied in de kalkarme duinen. De Oostenrijkse den (Pinus nigra var. nigra) is de dominante boomsoort. Het naaldbos herbergt onder meer de grootste populatie van de Dennenorchis (Goodyera repens) in ons land, een soort met een boreoalpien verspreidingsgebied. Deze naaldbossen maken geen deel uit van het habitattype Duinbossen (H2180). Dat geldt wel voor de oude eikenbossen in de binnenduinrand (verbond Quercion robori), die deels dateren van voor 1850. Ook enkele bossen in natte duinvalleien en de vochtigere bossen van het Alno-Padion in de binnenduinrand maken deel uit van dit habitattype. De uitgestrekte bossen herbergen een rede lijk complete broedvogelbevolking. Voor diverse bossoorten betreft dit de meest noordelijke voorpost in het westen van Nederland, zoals voor Bosuil, Zwarte specht, Kleine bonte specht, Glanskop, Kuifmees en Goudvink. Enkele soorten lijken zich recent juist terug te trekken, waaronder Matkop, Zwarte mees en Goudhaan. Dagroofvogels als Buizerd, Havik, Sperwer en Boomvalk komen geregeld voor, en soms een Wespendief. De uitgestrekte 'dennenakkers' herbergden broedende kruisbekken, na de invasie van deze soort in de herfst van 1997.

Literatuur

Westhoff 1959; Doing 1966; Werkgroep Duin en Kust 1981; Barendregt 1982; Douma & Senden 1984; Ruitenbeek et al. 1990; Broekmeyer & den Ouden 1997; ten Haaf 1999; Hustings & Vergeer 2002.

Bladrozetten van Dennenorchis (Goodyera repens), die nergens in ons land zo talrijk is als in de Schoorlse Duinen.
De binnenduinrand van de Schoorlse Duinen is eind 19de en begin 20ste eeuw voor een groot deel ingeplant met dennenbos. Op open plekken groeien onder meer Buntgras (Corynephorus canescens) en een enkel polletje Struikhei (Calluna vulgaris).
De Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum) wordt in ons land het meest aangetroffen aan de lijzijde van de zeereep, in de overgang van witte en grijze duinen, zoals hier in de duinen van Schoorl, waar de soort samengroeit met onder meer Gewoon fakkelgras (Koeleria macrantha) en Kruipend stalkruid (Ononis repens).
Terug naar boven