Landgoederen Oldenzaal

Gebiedsnummer
50
GebiedsnaamLandgoederen Oldenzaal
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Losser, Oldenzaal
Provincie
Overijssel
Voortouwnemer
provincie Overijssel
Sitecode HR
NL3004003
Totale oppervlakte in hectare
578
Oppervlakte HR in hectare
578

Kenschets

Het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal ligt op de stuwwal tussen Oldenzaal, Losser en De Lutte. Het gebied omvat boscomplexen met goed ontwikkelde bron- en beekbegeleidende bossen, Eiken-Haagbeukenbos en Wintereiken-Beukenbos, die worden afgewisseld met een kleinschalig houtwallenlandschap met (vochtige) graslanden en akkers. De landgoederen bieden een uitstekend leefgebied aan de Kamsalamander, die hier een van haar bolwerken in ons land heeft.

Landschap

Het stuwwallandschap van Oldenzaal wordt gekenmerkt door reliëf en kleinschaligheid. Houtwallen met graslanden en akkers, en grotere boscomplexen met aanzienlijke hoogteverschillen bepalen het beeld. Op deze stuwwal is de Tankenberg met een hoogte van ongeveer 80 meter boven NAP het hoogste punt van Overijssel.

In de voorlaatste ijstijd is de basis gelegd voor dit landschap. In die tijd heeft een uit noordoostelijke richting komende ijslob het noordelijke deel van de stuwwal gevormd en een uit het oosten komende ijslob het zuidelijke deel. Door de ijsdruk werden de toen aan het maaiveld liggende afzettingen sterk gekneed en plaatselijk dakpansgewijs over elkaar geschoven. Deze bodemlagen bestaan uit klei, leem- en zandlagen, die in het Tertiair zijn afgezet. In de laatste ijstijd, toen het landijs Nederland niet bereikte, ontstond door de werking van smeltwater een groot aantal erosiedalen en vond in droge perioden verstuiving van dekzand plaats. De afwisselende ondergrond met een hoog aandeel aan leem- en kleilagen zijn een uitstekende basis voor de ontwikkeling van bijzondere vegetatietypen. In het noordelijke deel van het gebied komt Tertiaire klei aan de oppervlakte, die ten zuiden van de lijn Oldenzaal-De Lutte overgaat in ondiepe keileem. Omdat deze bodemtypen vrij dicht onder het maaiveld liggen en in het gebied steile hellingen aanwezig zijn, is het waterbergend vermogen gering. Naast de afzettingen van Tertiaire klei en keileem komen in het hele gebied pleksgewijs oude bouwlanden met enkeerdgronden voor. In de dalen zijn in de laagste delen door inundatie beekeerdgronden gevormd, hogerop liggen kleiige beekdalgronden. Op de hele stuwwal ontspringt een twintigtal beken. Hiervan worden zeven beken, bijna allemaal ten noorden van de spoorlijn Oldenzaal-Bentheim, gevoed door een bronsysteem. De Oldenzaalse stuwwal behoort tot de bosrijkste gebieden van Overijssel. Ook in het Natura 2000-gebied liggen enkele grote boscomplexen. Ten noorden van de weg Oldenzaal-De Lutte zijn dat de landgoederen Egheria en Hakenberg, ten zuiden van de spoorlijn het landgoed Boerskotten. Rondom deze boskernen heeft zich een gevarieerd landschap ontwikkeld, met een afwisseling van kleinere bossen, houtwallen, vochtige en heischrale graslanden met plaatselijk een aantal poelen.

Natuurwaarden

Waar bronnen ontspringen, liggen pleksgewijs mooi ontwikkelde bronbossen, die zijn te rekenen tot het habitattype Vochtige alluviale bossen (H91E0). In het bijzonder op de Tankenberg komen fraaie Goudveil-Essenbossen voor (Carici remotae-Fraxinetum), gekenmerkt door soorten als Bittere veldkers (Cardamine amara), IJle zegge (Carex remota), Boswederik (Lysimachia nemorum), Verspreidbladig goudveil (Chrysosplenium alternifolium) en Paarbladig goudveil (Chrysosplenium oppositifolium). Beekbegeleidende bossen markeren de erosiedalen op de hoge delen van de stuwwal alsmede de lager gelegen beekdalen op de flanken van de stuwwal. Een kenmerkende soort in deze beekbegeleidende bossen is de in Twente niet zeldzame Slanke sleutelbloem (Primula elatior). Het gaat hierbij zowel om Elzenzegge-Elzenbroek (Carici elongatae-Alnetum) als om Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum). De eerste associatie behoort tot het verbond Alnion glutinosae, de tweede - evenals de bronbossen - tot het Alno-Padion. Voor het elzenbroekbos zijn onder meer Zwarte bes (Ribes nigrum) en Gele lis (Iris pseudacorus) kenmerkend. Waar in de bronbossen Es (Fraxinus excelsior) de boomlaag veelal domineert, voert de Zwarte els (Alnus glutinosa) de boventoon in de broekbossen. Het Vogelkers-Essenbos ligt iets hoger in de gradiënt. Typische soorten hier zijn Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), Gelderse roos ( Viburnum opulus), Reuzenzwenkgras (Festuca gigantea), Groot heksenkruid (Circaea lutetiana), Ruwe smele (Deschampsia cespitosa) en Bosandoorn (Sta chys sylvatica). Dit bostype komt onder meer in smalle zones langs de Snoeyinksbeek voor.

Ook het veel zeldzamere Eiken-Haagbeukenbos (StellarioCarpinetum) is met soorten als Bosgierstgras (Miium effusum), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon), Boszegge (Carex sylvatica) en Gulden Boterbloem (Ranunculus auricomus) op een aantal locaties aanwezig, zoals wederom langs de Snoeyinksbeek en in de omgeving van De Lutte. In de boomlaag is de naamgevende soort Haagbeuk (Carpinus betulus) opvallend, in de struiklaag onder meer de Hazelaar (Corylus avellana). Het Smoddebos is het klassieke voorbeeld van dit bostype, maar dit ligt net buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied.

Nog hoger in de gradiënt komen op de zure, lemige zandgronden Wintereiken-Beukenbossen (Fago-Quercetum, verbond Quercion roboris) voor. Dit bostype is, met kenmerkende soorten als Dalkruid (Maianthemum bifolium), Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella) en Ruige veldbies (Luzula pilosa), goed vertegenwoordigd in het Natura 2000-gebied. De oudere delen van dit bos worden gerekend tot het habitattype Beukeneikenbossen met hulst (H9120). Hulst (Ilex aquifolium) maakt hier geen deel uit van de boomlaag, zoals in sommige Drentse bossen, maar is doorgaans wel in de struiklaag aanwezig.

De oude, gevarieerde loofbossen, met veel staand dood hout, zijn het domein voor de Middelste bonte specht. In de jaren zestig van de vorige eeuw was landgoed Twickel bij Delden de enige broedplaats in Nederland. In de decennia daarna werd slechts af en toe een broedgeval in Nederland opgemerkt. In Zuid-Limburg werd het eerste recente broedgeval vastgesteld, aansluitend op de broedpopulatie van het Aachener Wald in Duitsland. In het Twentse is de soort aan een opmerkelijke opmars begonnen, die begon op de landgoederen op de stuwwal bij Oldenzaal. Ook deze populatie vindt mogelijk haar oorsprong bij onze oosterburen, namelijk in het Bentheimer Wald net over de grens bij Denekamp, waar de soort nooit weg is geweest. Het eerste geval dateert van 2004, maar in 2007 ging het al om tientallen broedparen en in Twente als geheel werden er 47 opgespoord. Natuurlijk bieden deze oude bossen tevens onderdak aan een reeks van andere bosvogels, waaronder Havik, Sperwer, Houtsnip, Zwarte en Kleine bonte specht, Fluiter en Appelvink. Af en toe bouwt hier zelfs een Rode wouw zijn nest.

In het Natura 2000-gebied is door de relatief voedselrijke bodem in combinatie met een sterk wisselende grondwaterstand het aandeel vochtige tot natte graslanden groot; ongeveer een kwart van de graslanden kan tot deze categorie gerekend worden. In een aantal gevallen zijn vochtige graslanden geplagd waarna zich soortenrijke heischrale graslanden hebben ontwikkeld met op plekken elementen van Blauwgrasland. Kenmerkende soorten zijn Blonde zegge (Carex hostiana), Blauwe zegge (Carex panicea) en Bleke zegge (Carex pallescens).

In het kleinschalige agrarische gebied rondom de boskernen zijn in natte graslanden met Geknikte vossestaart (Alopecurus geniculatus) en Kruipende boterbloem (Ranunculus repens) poelen aanwezig, die het waterbiotoop vormen voor de Kamsalamander. Maar ook het landbiotoop, relatief droge bossen met de aanwezigheid van dood hout, komt op relatief korte afstand voor. De afgelopen jaren is flink geïnvesteerd in het optimaliseren van voortplantingswateren, waarbij minstens veertig poelen zijn aangelegd. Juist de variatie in vochtigheid, reliëf en vegetatiestructuur maakt dit gebied tot een van de meest optimale leefgebieden voor de Kamsalamander in ons land.

Literatuur

Bremer et al. 1990; van der Sluis & Bugter 2000; de By & Derks 2005; Horsthuis 2007.

Het mannetje van de Kamsalamander is in de paartijd herkenbaar aan de grote kam op de rug.
Het Landgoed Scholtenhaer biedt met zijn poelen een geschikt leefgebied aan de Kamsalamander.
De Spechtinktzwam (Coprionus spicatius) is een typische soort van beukenbossen, zoals die op landgoederen worden aangetroffen.
Terug naar boven