Kempische heideschapen

Strabrechtse Heide & Beuven

Gebiedsnummer
137
GebiedsnaamStrabrechtse Heide & Beuven
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Heeze-Leende, Someren
Provincie
Noord-Brabant
Voortouwnemer
provincie Noord-Brabant
Sitecode HR
NL1000024
Sitecode VR
NL2013137
Totale oppervlakte in hectare
1843
Oppervlakte HR in hectare
1843
Oppervlakte VR in hectare
757

Kenschets

De Strabrechtse Heide, ten zuidoosten van Geldrop, is het grootste aaneengesloten open heidegebied van Noord- Brabant. Van bijzondere betekenis is de nagenoeg intacte overgang van de heide naar het beekdal van de Kleine Dommel en de aanwezigheid van het dal van de Witte Loop, dat z'n oorsprong op de heide heeft. Aan de oostzijde van het gebied ligt het Beuven, het grootste heideven van Nederland, dat bekend staat om zijn waardevolle zachtwaterflora.

Landschap

De Strabrechtse Heide maakt deel uit van het Noord-Brabantse dekzandlandschap. De open delen worden geken merkt door een kleinschalig mozaïek van (vastgelegde) stuifduinen en uitgestoven laagten. Dit resulteert in een afwisselend landschap met droge heide op de zandkoppen en natte heide en vennen in de laagten. In het noorden en zuiden grenst de heide aan aangeplante naaldbossen. Aan de westzijde is een natuurlijke overgang aanwezig naar het beekdal van de Kleine Dommel met hooilanden en vochtige bossen.

De grondwaterstanden op de Strabrechtse Heide hebben nog een natuurlijk peil, wat niet alleen resulteert in een relatief goede kwaliteit van de vochtige heide maar ook in die van de door grondwater beïnvloede vennen. De natuurlijke peilfluctuaties zorgen ervoor dat deze vennen (deels) periodiek droogvallen, waardoor hieraan aangepaste, zeldzame soorten telkens nieuwe mogelijkheden vinden om zich te vestigen. Enkele vennen in het midden en zuidoosten van het gebied, waaronder het Waschven, Grafven en Beuven, worden mede door beekwater gevoed. Dit water is afkomstig uit de Peelrijt. Deze beek stroomt door de grotendeels met naaldhout beplante en sterk in cultuur gebrachte Somerensche Heide, ten zuiden van de Strabrechtse heide, en watert (waterde) op het Beuven af. Vanuit het Beuven stroomt vervolgens de grillige Witte Loop via het Maasven westwaarts over de heide. De Peel- rijt werd in 1941 gekanaliseerd, waarbij dwars door het Beuven een kanaal is aangelegd, dat de Peelrijt rechtstreeks verbond met de Witte Loop. Door de ruilverkavelingen van de jaren zestig van de vorige eeuw waterde een nog groter gebied op de Peelrijt af. Omdat het debiet in de Witte Loop niet mocht stijgen, werd toen besloten het Beuven als boezemgebied in te zetten. De inlaat van het voedselrijke water van de Peelrijt was fataal voor de waardevolle zachtwaterflora van het Beuven. In het begin van de jaren zeventig waren langs de gehele oever tientallen meters brede rietkragen ontstaan en op de bodem van het ven had zich een dikke laag slib afgezet. De oorspronkelijke flora was nog slechts op enkele, geïsoleerde plekken aanwezig, zoals in de Lobeliabaai. Midden jaren zeventig luidde men de noodklok en werden de eerste plannen voor herstel ontworpen. In de winter van 1985/1986 is het hele Beuven uitgebaggerd en een groot deel van de helofytenbegroeiing verwijderd. Deels werden de rietgordels gespaard vanwege de waarde die het ven inmiddels had gekregen voor moerasvogels, zoals Roerdomp en Bruine kiekendief. Voor het opvangen van piekafvoeren van de Peelrijt werd een aansluiting op de Kleine Aa gemaakt, zodat de Peelrijt niet meer overstroomt in het Beuven. Wel is de mogelijkheid gehandhaafd om zo nodig beekwater in te laten ter voorkoming van verzuring van het ven. Na de schoonmaakoperatie heeft de zachtwaterflora zich voor een belangrijk deel hersteld.

Ook de toestand van de droge heide was eind jaren zeventig en begin jaren tachtig een bron van zorg. In die periode werd de heide geteisterd door plagen van het Heidehaantje (Lochmaea suturalis) en rupsen van de Heidespanner (Ematurga atomaria). Ongeveer 80 % van de Struikhei (Calluna vulgaris) werd ernstig aangetast. In plaats van een paars landschap bood de heide bijvoorbeeld in 1979 de aanblik van een lappendeken van grijze, door de Heidespanner kaalgevreten struiken, roodbruine pollen van planten die waren verdroogd na vraat door het Heidehaantje, en groene plukken van herstellende heideplanten. In 2004 is opnieuw een grote plaag van het Heidehaantje opgetreden, waarbij driekwart van de Struikhei werd aangetast.

Natuurwaarden

De droge heide wordt gezien de aard van de bodem gerekend tot de stuifzandheiden (H2310). De kwaliteit is over het algemeen goed. Verspreid over de heide komt Jeneverbes (Juniperus communis) voor, op de meeste plekken in de vorm van solitaire exemplaren of als kleine groepjes. Op de heide bevindt zich in het noorden een klein stuifzand (H2330), de Galgeberg. De vochtige heide (H4010) is evenals de droge heide van goede kwaliteit en vormt in het geaccidenteerde terrein fraaie mozaïeken met de droge heide en vennen. Het betreft alles bij elkaar een van de grootste oppervlakten aan vochtige heide in het zuiden van ons land.

De Strabrechtse heide is een van de weinige gebieden in Nederland waar het Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) nog volop voorkomt. Daarnaast hebben Heikikker en Rugstreeppad hier grote populaties. Talrijk zijn Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (tientallen paren), evenals de Roodborsttapuit (meer dan 100 paartjes). In de wintermaanden is de Strabrechtse Heide het beste gebied in Noord-Brabant om een Klapekster te zien.

Verspreid over de heide liggen diverse vennen, die variëren in omvang en hydrologie en daardoor een verschillend karakter hebben. Veel vennen worden gevoed door zowel regenwater als lokaal grondwater. In dergelijke gevallen gaan soorten van zure omstandigheden, zoals Snavelzegge (Carex rostrata), Draadzegge (Carex lasiocarpa) en Veenpluis (Eriophorum angustifolium), samen met soorten van meer gebufferde condities, zoals Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) en Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius). Het Grafvenzuid is een van de weinige plekken in Nederland waar de kritische soorten Teer guichelheil (Anagallis tenella) en Klein glidkruid (Scutellaria minor) samen zijn aangetroffen. De laatste jaren pleisteren in het Grafven geregeld zwarte ooievaars.

In het Beuven is het zwak gebufferde ventype (H3130) over een grote oppervlakte goed ontwikkeld, met diverse soorten van het verbond Hydrocotylo-Baldellion, zoals Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum), Kruipende moerasweegbree (Baldellia ranunculoides subsp. repens), Witte waterranonkel (Ranunculus ololeucos), Drijvende waterweegbree (Luronium natans; tevens aangetroffen in de Witte Loop) en Moerassmele (Deschampsia setacea). Grote delen van het ven vormden na de herstelmaatregelen in het midden van de jaren tachtig een tijdlang de omvangrijkste groeiplaats van de Naaldwaterbiesassociatie (Littorello-Eleocharitetum acicularis) in ons land, met Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis), Gesteeld glaskroos (Elatine hexandra) en Oeverkruid (Littorella uniflora). Deze situatie bleek echter niet bestendig, hoewel Oeverkruid nog over grote oppervlakten voorkomt.

Het Beuven is van dusdanige afmetingen dat er aanzienlijke gradiënten in voedingstoestand en buffering voorkomen. Het deel dat het verst van de Peelrijt is gelegen, heeft de hoedanigheid van een zeer zwak gebufferd ven (H3110). Dit type onderscheidt zich van het vorige door de nog geringere buffercapaciteit. De vegetatie behoort tot het verbond Littorellion uniflorae. Kensoorten in het Beuven zijn Waterlobelia (Lobelia dortmanna) en de zeer zeldzame Kleine biesvaren (Isoetes echinospora). In het verleden betrof het hier het grootste aaneengesloten oppervlakte van het Littorellion in het Atlantische deel van Europa. In de huidige situatie is dit type in het Beuven echter slechts op beperkte schaal ontwikkeld, en de genoemde kensoorten zijn sterk in aantal achteruitgegaan. De oorzaken hiervan zijn enerzijds de matige kwaliteit van het water van de Peelrijt, dat wordt ingelaten om verzuring te voorkomen, en anderzijds de langdurig hoge waterpeilen in het ven. De vennen, met het Beuven voorop, zijn belangrijk voor moerasvogels. Dodaars en Geoorde fuut zijn overal te vinden, maar de grootste betekenis kan worden toegekend aan het jaarlijkse voorkomen van Roerdomp (tot 7 territoria) en Woudaap (tot 3 territoria). Ook de aanwezigheid van andere moerasvogels als Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst en Rietzanger draagt bij aan de status van het Beuven als een van de belangrijkste moerasvogelgebieden van Zuid-Nederland. Een recente aanwinst is de vestiging van een slaapplaats van de Grote zilverreiger bij het ven. In de wintermaanden komen tientallen vogels in de avondschemering binnenvliegen om te overnachten. In het beekdal van de Kleine Dommel is op enkele plaatsen elzenbroekbos (Alnion glutinosae) aanwezig, dat wordt gerekend tot habitattype H91E0, met soorten als Zwarte els (Alnus glutinosa), Moeraszegge (Carex acutiformis) en Hop (Humulus lupulus). In fragmentaire vorm is ook Vogelkers-Elzenbos (Alno-Padion) vertegenwoordigd.

Literatuur

Frings 1978; Jasperse et al. 1980; Buskens & Zingstra 1988; Arts 1990; Buskens 1993, 1996; Bossenbroek et al. 1996; van Beers 1997; Querner et al. 1999; Jalink et al. 2005; Kiwa & ESG 2006; Brouwer et al. 2008.

Het Beuven is met een oppervlakte van ruim 60 hectaren het grootste heideven van Nederland.
Het Heidehaantje (Lochmaea suturalis) is op de Strabrechtse Heide in sommige jaren een ware plaag, waarbij de heideplanten volledig kaal worden gevreten.
De Strabrechtse Heide is een heidegebied met veel variatie. Hier een grote plagplek met Bruine snavelbies (Rhynchospora fusca), behorend tot het Lycopodio-Rhynchosporetum. Dergelijke pionierbegroeiingen worden gerekend tot habitattype<a href='gebiedendatabase.aspx?subj=habtypen&amp;groep=1&amp;id=7150'> 7150</a>.
Terug naar boven